2466a. Bladsteel 0-3(-7) mm lang. Bladvoet hartvormig, vaak ongelijk geoord. Bladen niet-symmetrisch gelobd, van boven dofgroen, van onderen kaal of nagenoeg kaal (indien er haren aanwezig zijn, dan zijn ze enkelvoudig). Vruchten 1-5 bijeen, aan een gemeenschap-pelijke steel van 2-9 cm, langwerpig-eivormig, vers met donkere overlangse strepen. De stam eindigt onder in de kroon, waar hij zich in zware kroontakken oplost. Zomereik. | ||
2466b. Bladsteel 10-25 mm lang. Bladvoet wigvormig. Bladen symmetrisch gelobd, van boven glanzend groen, van onderen vooral op de nerven met sterharen. Vruchten 3-7 bijeen, zittend of aan een zeer korte, gemeenschap-pelijke steel, eivormig, vers zonder overlangse strepen. De stam loopt door tot hoog in de kroon, deze is smaller en dichter dan bij de vorige soort. Wintereik. | ||
1b. Meer dan 50 cm hoge struiken of bomen (zie Figuur). --> 2304
2304a. Bladen aanwezig. --> 2305
2305a. Geen klimmende of windende plant. --> 2306
2306a. Blad enkelvoudig, soms lijnvormig in bundels bijeen of schubvormig langs vertakkende twijgen. --> 2307
2307b. Bladrand van ten minste een deel van de bladen gelobd tot gespleten. --> 2448
2448a. Bladen verspreid. --> 2449
2449a. Doorns of stekels afwezig. --> 2450
2450b. Bladen alle veernervig. --> 2461
2461a. Meeste bladeren groter dan 5 cm. --> 2462
2462b. Bladlobben niet óf onregelmatig getand en dan elke tand met een naaldvormige spits. Quercus - Eik. Familie Fagaceae - Napjesdragersfamilie. --> 2463
2463a. Napjes met schubben of knobbeltjes bezet. Steunblaadjes vliezig, bruin, bij het ontluiken afvallend, of indien blijvend, twijgen kaal. Bladen van boven niet ruw. --> 2464
2464a. Bladlobben stomp, afgerond. Vrucht in 1 zomer rijpend. Bladen in de herfst geel-bruin tot oranje- bruin verkleurend. --> 2465
2465a. Jonge takken en de onderzijde van volgroeide bladen kaal of met verspreide haren. Napje kaal. --> 2466