230a. Rijpe vruchten 16-22 mm lang. Zaden in ieder hokje meestal 1-rijig; elk zaad aan weerszijden met ruim 100 mazen (sterke loep!). Stengel kantig, vlezig maar hol, aan de voet kruipend en wortelend. Bladen geveerd. Kroonbladen ca. 6 mm lang, langer dan de kelkbladen. Helmknoppen geel. Slanke waterkers. | ||
230b. Rijpe vruchten 13-18 mm lang. Zaden in ieder hokje in 2 rijen; elk zaad aan weerszijden met ca. 25-50 mazen (loep!). Kroonbladen ca. 5 mm lang. Overigens als de vorige. Witte waterkers. | ||
1a. Kruiden óf planten met alleen onderaan houtige takken óf minder dan 50 cm hoge struiken (halfstruiken). --> 2
2a. Land- of waterplanten, in het laatste geval in de bodem wortelend en met boven het water uitstekende bladen of bebladerde stengels. --> 3
3a. Planten met bloemen met stampers en/of meeldraden. Voortplanting door middel van zaden. --> 4
4a. Stengel en/of bladen met bladgroen. --> 5
5a. Planten niet gras- of biesachtig; indien de bladen lint- of buisvormig, dan met heldergekleurde bloemen. --> 6
6a. Bloemen niet in een hoofdje geplaatst. --> 7
7a. Bloemen met 2 kransen bloembekleedsels (kelk en kroon) die in vorm en/of kleur duidelijk van elkaar verschillen (zie Figuur). --> 8
8a. Kroonbladen tot aan de voet vrij van elkaar. (Elk kroonblad apart afvallend; meeldraden zelden op de kroonbladen ingeplant). --> 9
9a. Bloemen 2-slachtig --> 10
10a. Stengel zonder stekels. --> 11
11a. Vruchtbeginsel(s) bovenstandig. --> 12
12a. Vruchtbeginsel 1, ongedeeld of de delen minstens tot de helft vergroeid; deze bij rijpe vruchten soms wel loslatend. --> 13
13a. Bloemkroon op meer dan 1 manier in 2 gelijke delen te verdelen: kroonbladen hoogstens iets verschillend in grootte (zie bovenste deel figuur hiernaast). --> 14
14a. Kelkbladen 3 of meer. --> 15
15a. Meeldraden 0-12, vrij. --> 16
16b. Stijl 1 (soms zeer kort), meestal met 1, soms met 2-5 stempels. --> 117
117b. Kelk en kroon niet 5-tallig. Meeldraden 2-12. --> 169
169a. Bloemdekbladen in 2 kransen van 4-6. Bladen enkelvoudig tot geveerd, niet dubbel 3-tallig. --> 170
170a. Meeldraden alleenstaand voor of tussen de kroonbladen. Plant zonder doorschijnende klieren. --> 171
171a. Kelkbladen 3-5, vrij. Meeldraden 2-6. --> 172
172a. Kelk- en kroonbladen 4(-6). --> 173
173a. Bladen verspreid en/of grondstandig. Bloemen in trossen. Meeldraden 6 (4 lange, 2 korte), zelden 4 of 2. Familie Brassicaceae - Kruisbloemen-familie. --> 174
174a. Vrucht meer dan 3x zo lang als breed. --> 175
175b. Kroonbladen wit, roodachtig (maar niet roodbruin), lila of paars. --> 216
216a. Stengelbladen aanwezig. --> 217
217a. Bladen kaal of alleen met enkelvoudige haren. --> 218
218a. Bladen niet vlezig. Vrucht veelzadig óf door dwarse insnoeringen in leden uiteenvallend. --> 219
219a. Stengel opstijgend of rechtopstaand. Bloemen in eindelingse trossen, zonder (of alleen bij de onderste bloemen met) schutbladen aan de voet. --> 220
220a. Stengelbladen niet enkelvoudig en gaafrandig en diep stengelomvattend. --> 221
221a. Plant zonder uiengeur. Bladen veerdelig tot geveerd of alleen de bovenste enkelvoudig. --> 222
222a. Vrucht hoogstens 3 mm breed, ongesnaveld, bij rijpheid openspringend. --> 223
223b. Vrucht niet afgeplat, iets gekromd, de kleppen bij rijpheid niet oprollend, met 1 zwak uitspringende nerf. --> 230