1179a. Middenslip van de onderlip even lang als breed, vlak, van voren nauwelijks uitgerand, met gele en paarse tekening; indien de hoofdkleur van de bloem paars is, dan wordt de middenslip naar de rand geleidelijk lichter van kleur (zie Figuur). Bloemen soms ca. geheel wit of grotendeels roze. Gewone hennepnetel. | ||
1179b. Middenslip van de onderlip langer dan breed, tegen het einde van de bloeitijd met omgerolde zijranden, duidelijk uitgerand, roze-rood, aan de rand met een smal en scherp afgescheiden wit randje (zie Figuur). Gespleten hennepnetel. | ||
1a. Kruiden óf planten met alleen onderaan houtige takken óf minder dan 50 cm hoge struiken (halfstruiken). --> 2
2a. Land- of waterplanten, in het laatste geval in de bodem wortelend en met boven het water uitstekende bladen of bebladerde stengels. --> 3
3a. Planten met bloemen met stampers en/of meeldraden. Voortplanting door middel van zaden. --> 4
4a. Stengel en/of bladen met bladgroen. --> 5
5a. Planten niet gras- of biesachtig; indien de bladen lint- of buisvormig, dan met heldergekleurde bloemen. --> 6
6a. Bloemen niet in een hoofdje geplaatst. --> 7
7a. Bloemen met 2 kransen bloembekleedsels (kelk en kroon) die in vorm en/of kleur duidelijk van elkaar verschillen (zie Figuur). --> 8
8b. Kroonbladen ten minste aan de voet met elkaar vergroeid (zie Figuur hiernaast). (Kroon na de bloei blijvend of in zijn geheel - en dan samen met de meeldraden - afvallend; meeldraden bijna altijd op de bloemkroonbuis ingeplant). --> 910
910a. Bloemen 2-slachtig. --> 911
911b. Vruchtbeginsel bovenstandig. --> 935
935a. Meeldraden 10 of minder, vrij of alleen aan de voet met elkaar vergroeid. --> 936
936b. Kroonslippen ongelijk van vorm en grootte (zie Figuur b, c). --> 1039
1039a. Bloembladen zonder spoor aan de voet. --> 1040
1040a. Meeldraden vrij van elkaar. Kelkslippen groen. --> 1041
1041a. Meeldraden 2-4, soms ook nog 1-3 gereduceerde meeldraden aanwezig. --> 1042
1042a. Vruchtbare meeldraden 2 of 4, soms ook nog 1-3 gereduceerde meeldraden aanwezig. Kelk 4- of 5-tallig. --> 1043
1043b. Stijl tussen de 4 delen van het vruchtbeginsel geplaatst. Familie Lamiaceae - Lipbloemenfamilie. --> 1137
1137a. Bloemen zich normaal openend. --> 1138
1138a. Meeldraden 4. --> 1139
1139a. Meeldraden normaal ontwikkeld. --> 1140
1140a. Meeldraden korter of even lang als de bovenlip, vóór het vrijkomen van het stuifmeel niet onder de bovenlip uitstekend. --> 1141
1141a. Kelk 2-lippig of 5-tandig. Meeldraden langer dan de buis van de bloemkroon. --> 1142
1142a. Kelk regelmatig 5-tandig of zonder rechtopstaand uitsteekseltje op de bovenzijde. In elk schutblad 2 of meer bloemen geplaatst, bloemen daardoor in arm- of rijkbloemige schijnkransen verenigd. --> 1143
1143a. Bladen niet 3- of 5-spletig. Slippen van de onderlip niet ingerold. --> 1144
1144a. Bloeiwijzen okselstandig of indien eindstandig, dan de schutbladen niet half-cirkelvormig. --> 1145
1145b. Onderlip van de bloemkroon in het midden tussen de slippen met 2 tandachtige uitbultingen (zie Figuur). --> 1174
1174b. Stengel onder de knopen verdikt, meestal met stijve haren bezet; deze vaak met kussentjes aan de voet. --> 1177
1177a. Stengel onder de knopen met 1 of 2 soorten haren: hetzij uitsluitend met borstelharen met een kussentje aan de voet, hetzijdaarnaast ook met vele korte klierharen. --> 1178
1178a. Bloemkroon 10-20(-25) mm lang; de buis minder dan 2x zo lang als de kelk. --> 1179