1a. Kruiden óf planten met alleen onderaan houtige takken óf minder dan 50 cm hoge struiken (halfstruiken). --> 22a. Land- of waterplanten, in het laatste geval in de bodem wortelend en met boven het water uitstekende bladen of bebladerde stengels. --> 33a. Planten met bloemen met stampers en/of meeldraden. Voortplanting door middel van zaden. --> 44a. Stengel en/of bladen met bladgroen. --> 55a. Planten niet gras- of biesachtig; indien de bladen lint- of buisvormig, dan met heldergekleurde bloemen. --> 66a. Bloemen niet in een hoofdje geplaatst. --> 77a. Bloemen met 2 kransen bloembekleedsels (kelk en kroon) die in vorm en/of kleur duidelijk van elkaar verschillen (zie Figuur). --> 88a. Kroonbladen tot aan de voet vrij van elkaar. (Elk kroonblad apart afvallend; meeldraden zelden op de kroonbladen ingeplant). --> 99a. Bloemen 2-slachtig --> 1010a. Stengel zonder stekels. --> 1111a. Vruchtbeginsel(s) bovenstandig. --> 1212a. Vruchtbeginsel 1, ongedeeld of de delen minstens tot de helft vergroeid; deze bij rijpe vruchten soms wel loslatend. --> 1313a. Bloemkroon op meer dan 1 manier in 2 gelijke delen te verdelen: kroonbladen hoogstens iets verschillend in grootte (zie bovenste deel figuur hiernaast). --> 1414a. Kelkbladen 3 of meer. --> 1515a. Meeldraden 0-12, vrij. --> 1616b. Stijl 1 (soms zeer kort), meestal met 1, soms met 2-5 stempels. --> 117